1. De situatie in België voorafgaand aan de uitspraak van het Europees Hof van Justitie: de vrijstelling is niet van toepassing
Chiropractors en osteopaten, die in België niet erkend of gereglementeerd zijn als paramedisch beroepsbeoefenaar, moeten btw aanrekenen over de zorg die zij verlenen, aangezien artikel 44, lid 1, punt 3, W.Btw, zoals gewijzigd bij artikel 110 van de Wet van 26 december 2015, de vrijstelling van btw afhankelijk stelt van de erkenning van de hoedanigheid van medisch of paramedisch beroepsbeoefenaar en van de opname van die diensten in de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen inzake verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering.
2. Vraag tot nietigverklaring
Bij het Grondwettelijk Hof van België is beroep ingesteld door chiropractors, osteopaten en sommige van hun beroepsorganisaties, met name op grond van een schending van artikel 132, lid 1, onder c) van de Btw-richtlijn (zie arrest nr. 106/2017 van 28 september 2017, rol 6429). Het Grondwettelijk Hof heeft vervolgens verschillende prejudiciële vragen gesteld aan het Europees Hof van Justitie tot het bekomen van een prejudiciële beslissing.
In het kader van dit artikel wordt alleen de kwestie van de vrijstelling van chiropractors en osteopaten besproken.
3. Doel van artikel 132, lid 1, onder c) van de Btw-richtlijn
Het doel is te garanderen dat de vrijstelling uitsluitend geldt voor medische verzorging die wordt verleend door zorgverleners die de vereiste beroepskwalificaties bezitten (zie in die zin arrest van 27 april 2006, Solleveld en Van den Hout-van Eijnsbergen, C-443/04 en C-444/04, punten 31, 36 en 37).
4. Voorafgaand – Twee voorwaarden om de vrijstelling te kunnen toepassen
Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen moet een dienst worden vrijgesteld indien aan twee voorwaarden is voldaan:
- deze dienst moet medische verzorging uitmaken;
- de dienst moet worden verricht in het kader van de uitoefening van medische en paramedische beroepen als omschreven door de betrokken lidstaat (zie daartoe de arresten van 10 september 2002, Kügler, C-141/00, punt 27, en van 27 april 2006, Solleveld en van den Hout-van Eijnsbergen, C-443/04 en C-444/04, punt 23).
Niemand betwist dat chiropractors en osteopaten wel degelijk medische verzorging verlenen, aangezien zij behandelingen aanbieden die tot doel hebben de verzorging en, voor zoveel mogelijk, de genezing van ziekten of gezondheidsproblemen.
5. De op te lossen vraag
De vraag is derhalve uitsluitend bedoeld om het toepassingsgebied van de tweede voorwaarde te verduidelijken door na te gaan of alleen de beroepen die door de wetgeving van de betrokken lidstaat zijn gereglementeerd, kunnen worden beschouwd als ‘medische en paramedische beroepen’ in de zin van artikel 132, lid 1, onder c) van de Btw-richtlijn.
6. Beslissing van het Europees Hof van Justitie
Uit artikel 132, lid 1, onder c) van de Btw-richtlijn volgt dat het begrip ‘medische en paramedische beroepen’ niet wordt gedefinieerd, maar dat op dit punt wordt verwezen naar de omschrijving die in het nationale recht van de lidstaten is vastgesteld (zie in dit verband het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 27 april 2006 in de zaken Solleveld en van den Hout-van Eijnsbergen, C-443/04 en C-444/04, punt 28).
In deze omstandigheden beschikken de lidstaten, om een juiste en eenvoudige toepassing van de vrijstelling van artikel 132, lid 1, onder c) van Richtlijn 2006/112 te verzekeren, over een beoordelingsvrijheid bij de omschrijving van de beroepen bij de uitoefening waarvan medische verzorging van btw is vrijgesteld en inzonderheid bij de bepaling welke kwalificaties voor de uitoefening van deze beroepen vereist zijn (zie in die zin arrest van 27 april 2006, Solleveld en Van den Hout-van Eijnsbergen, C 443/04 en C 444/04, punten 29, 30 en 32).
In het kader van de door de wetgever in artikel 132, lid 1, onder c) van de Btw-richtlijn gestelde doelstelling moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de vrijstelling enkel geldt voor medische verzorging die een voldoende kwaliteitsniveau heeft.
Deze eis houdt niet noodzakelijkerwijs in dat deze dienstverrichters een beroep uitoefenen dat door de wetgeving van de betrokken lidstaat is gereglementeerd, voor zover andere doeltreffende middelen voor de controle van hun beroepskwalificaties kunnen worden overwogen, afhankelijk van de organisatie van de medische en paramedische beroepen in die lidstaat.
Bovendien moeten de lidstaten het beginsel van fiscale neutraliteit eerbiedigen dat zich ertegen verzet dat soortgelijke diensten, die dus met elkaar concurreren, uit het oogpunt van de btw verschillend worden behandeld (arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 27 april 2006, Solleveld en van den Hout-van Eijnsbergen, C-443/04 en C-444/04, punt 39).
Ook in dit verband is het Hof van oordeel dat deze vereiste niet impliceert dat het voordeel van de vrijstelling van artikel 132, lid 1, onder c) van Richtlijn 2006/112 noodzakelijkerwijs is voorbehouden aan de beoefenaars van een door de wetgeving van de betrokken lidstaat gereglementeerd beroep, aangezien niet op algemene en absolute wijze uit te sluiten valt dat beoefenaars die niet tot een dergelijk beroep behoren, de noodzakelijke kwalificaties bezitten om verzorging te verlenen waarvan het kwaliteitsniveau voldoende hoog is om soortgelijk te zijn aan de door de leden van een dergelijk beroep aangeboden verzorging, met name wanneer zij een opleiding hebben gevolgd aan een door deze lidstaat erkende onderwijsinstelling.
Het feit dat zorgaanbieders tot een gereglementeerd beroep behoren, kan dan ook geen voorwaarde zijn die noodzakelijkerwijs door de lidstaten daartoe moet worden opgelegd.
7. Opmerking – Wat nu?
De huidige Belgische wetgeving (artikel 44, § 1, 3° W.Btw) die de toepassing van de vrijstelling ten onrechte voorbehoudt aan de diensten die worden verleend door de beoefenaars van een gereglementeerd medisch of paramedisch beroep in België, moet dus nietig worden verklaard zodra het Grondwettelijk Hof zich in het licht van de interpretatie van het Hof van Justitie heeft uitgesproken.
Deze annulering zal een grote omwenteling veroorzaken voor chiropractors en osteopaten die een opleiding hebben gevolgd in een erkende onderwijsinstelling, maar ook voor hun cliënten, aangezien zij toegang zullen hebben tot zorg zonder btw te moeten betalen.
Het is passend dat chiropractors en osteopaten voortaan bewarende maatregelen nemen, aangezien zij ten onrechte btw hebben betaald aan de Belgische staat en recht hebben op teruggaaf overeenkomstig artikel 77, § 1, 1° W.Btw, terwijl zij voorbelasting in aftrek hebben gebracht die zij niet in mindering hadden mogen brengen omdat de vrijstelling van toepassing had moeten zijn.
Op verzoek van het Grondwettelijk Hof verduidelijkt het Europees Hof van Justitie dat de autoriteiten van de betrokken lidstaat (België) in het geval van nationale wetgeving die onverenigbaar is met het recht van de Unie, met behoud van de keuze van de te nemen maatregelen, ervoor moeten zorgen dat het nationale recht zo spoedig mogelijk in overeenstemming wordt gebracht met het recht van de Unie en dat de rechten van de burgers uit hoofde van het recht van de Unie ten volle ten uitvoer worden gelegd (zie in dit verband het arrest van 21 juni 2007 in de zaak-Jonkman e.a., zie voor meer informatie hierover het arrest van het Hof van Justitie van 21 juni 2007, C-231/06 tot en met C-233/06, paragraaf 38).
Aangezien de huidige Belgische wetgeving door het Grondwettelijk Hof nietig moet worden verklaard, wilde het Grondwettelijk Hof weten of het, hoewel het de betwiste nationale bepalingen nietig heeft verklaard, de gevolgen van deze bepalingen kan handhaven gedurende een overgangsperiode die bedoeld is om ze te kunnen vervangen door nieuwe nationale regels die verenigbaar zijn met de Btw-richtlijn.
Het antwoord van het Hof van Justitie is negatief. De loutere vermelding van de budgettaire en administratieve moeilijkheden die het gevolg zouden kunnen zijn van de nietigverklaring van de bestreden bepalingen is in dit verband irrelevant.
Kortom, de omzetting in het Btw-wetboek is onjuist en moet onverwijld worden gecorrigeerd.
Wordt vervolgd …
Bron: HvJ, arrest Belgisch Syndicaat van Chiropraxie, 27 juni 2019, zaak C-597/17, Yves Bernaerts, docent EPHEC