Volgens een algemene regel mag de fiscus de aanslag niet inkohieren vóór het aflopen van de antwoordtermijn op een bericht van wijziging, ook al heeft de belastingplichtige reeds geantwoord. Klein detail: bij antwoord in de loop van de antwoordtermijn stapt de fiscus – volgens recente rechtspraak – over van de ontvangst- naar de verzendtheorie.
Ontvangsttheorie
In principe berekent men de antwoordtermijn op een bericht van wijziging op basis van de ontvangsttheorie. Dit wil zeggen dat de termijn van één maand begint te lopen vanaf de derde dag volgend op de toezending van het bericht van wijziging.
Hiertegenover staat de ontvangsttheorie. Dan begint de termijn te lopen vanaf de dag van verzending – dus zonder bijtelling van drie dagen (d.i. de tijd die nodig is voor de ontvangst van het bericht).
Van ontvangsttheorie naar verzendtheorie
Wanneer de belastingplichtige binnen de termijn van één maand na de verzending van het bericht van wijziging van aangifte antwoordt, moet volgens het Hof van Cassatie het aanvangspunt van de termijn enkel worden beoordeeld in functie van de belangen van de fiscus. In dat geval loopt de wachttermijn ten aanzien van de fiscus vanaf de dag van de verzending. De idee dat het aanvangspunt van de termijn in elk geval wordt bepaald door de ontvangst door de belastingplichtige van het bericht van wijziging van aangifte – ook wanneer hij binnen de termijn van één maand vanaf de verzending antwoordt – berust op een onjuiste rechtsopvatting en faalt bijgevolg naar recht.
Bron: arrest van het Hof van Cassatie van 21.06.2019, F.15.0067.N. / Larcier